Publicatiedatum: juli 2023
Artikel door: Teatske Bekkema en Lieneke Maton-van Gils
‘Met elkaar verkennen hoe je andere deuren kunt openen’
In gesprek over kwaliteit in Passend Onderwijs
Teatske Bekkema en Lieneke Maton-van Gils zijn begeleiders Passend Onderwijs bij Edu-Ley en Het Groene Lint. We gaan met elkaar in gesprek over wat zij doen om scholen te versterken in de basisondersteuning en te begeleiden in het uitbreiden van de extra ondersteuning bij de ontwikkeling van leerlingen.
Wat is je belangrijkste drijfveer om je in te zetten als begeleider passend onderwijs?
Lieneke: Mijn belangrijkste drijfveer is om te zorgen dat ieder kind een plek heeft om zich te kunnen ontwikkelen op didactisch, sociaal-emotioneel niveau, op alle vakgebieden waarbij we willen dat een kind tot groei en ontwikkeling komt binnen een schoolse setting. We kijken daarbij niet alleen naar het kind, we zorgen er ook voor dat leerkrachten gefaciliteerd worden om kinderen zoveel mogelijk binnen de reguliere schoolsetting te ondersteunen. Waar we naar streven is een passende plek voor elk kind, in een buurt die voor hen herkenbaar en vertrouwd is en waar ouders zich prettig voelen.
Teatske: Wat ik zo leuk vind, is dat wij op veel verschillende plekken komen, waar we kunnen meedenken. Al die ervaringen kunnen we inzetten. Als we ergens een succesvolle aanpak zien, kunnen we die inzichten overdragen naar een andere school. Het doel is om leerkrachten vanuit een positief perspectief weer vooruit te helpen.
Lieneke: Wij worden natuurlijk niet betrokken omdat het allemaal zo lekker loopt. Ouders hebben bepaalde zorgen en wij gaan in gesprek om mee te kijken wat er speelt, om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de ontwikkeling van het kind te versterken.
Teatske: Onze inzet gaat voornamelijk over de extra ondersteuning. De basisondersteuning moet je als school kunnen bieden. Daar komen wij in principe niet voor, hoewel er natuurlijk wel een grijs gebied is tussen lichte ondersteuning en extra ondersteuning. Feit blijft dat wij gericht zijn op de vraag: wat kan er nog wel?
Lieneke: Het is niet zo dat een aanpak altijd lukt. Belangrijk is wel dat je het vertrouwen hebt om met elkaar weer een bepaald pad in te gaan om nieuwe mogelijkheden te onderzoeken.
Wat heb je aan kwaliteiten nodig in jullie rol als BPO’er?
Lieneke: In ieder geval goede communicatieve vaardigheden.
Teatske: Ja, goed luisteren en directe vragen durven stellen om zaken boven water te krijgen. Ook flexibiliteit is heel belangrijk. Wat helpt is dat ik al wat jaren ervaring en kennis heb opgebouwd.
Lieneke: Ja, dat we ook in de schoenen gestaan hebben van de leerkracht, dat we weten hoe het is om voor een groep te staan. Wij weten hoe belangrijk het is om tools te hebben waarmee je vooruit kunt. Snelle oplossingen bestaan niet, je moet het grote geheel zien.
Teatske: In het verleden was ik ook wel eens sceptisch over een advies, maar kwam ik erachter dat het wel werkte. Ik kreeg als leerkracht bijvoorbeeld het advies om complimenten te geven aan een jongen, die achter in de klas het bloed onder m’n nagels vandaan haalde. Daar had ik in eerste instantie helemaal geen zin in, maar het had wel effect. Zo’n ervaring helpt als je een leraar wil bewegen om iets uit te proberen. We zijn graag onafhankelijk critical friend, want we zijn er voor alle partijen, het kind, de ouders en de school.
Lieneke: Voor ouders is het fijn dat we meekijken, omdat ze dan ervaren dat de kwestie ook echt serieus wordt genomen. Wij kunnen alles objectief bij elkaar leggen en stapsgewijs de voorgeschiedenis doorlopen. Hebben we alles goed in beeld? Wat is er gebeurd? Hebben we alle feiten op tafel?
Leraren puzzelen er nog wel mee wat het beste moment is om externe hulp in te roepen.
Teatske: Het heeft soms te maken met te weinig tijd voor reflectie en rust. Als ik op het goede moment langsloop, heb ik een kans om het samen over een casus te hebben. Als ik niet langsloop dan zoeken ze zelf naar oplossingen.
Lieneke: De ene leerkracht heeft gewoon net iets sneller in de gaten dat het kind iets anders nodig heeft.
Teatske: En als je dan de ervaring hebt en de route weet hoe je een bpo’er kan inschakelen, dan weten ze ons meestal snel te vinden. Aan de andere kant heb ik nu een casus van een kind dat al vanaf oktober-november vorig jaar thuiszit. Daar word ik nu pas bij betrokken. Dan vraag ik me af: hadden ze het gevoel dat zij het wel in de hand hadden? Er was therapie en vervolgonderzoek, dus eigenlijk hoor ik hier wel bij betrokken te zijn, vind ik.
Wat doe je als begeleider passend onderwijs om leerkrachten te versterken?
Teatske: In gesprek gaan en naar boven halen, wat maakt dat ze moeite hebben met een leerling of niet goed weten hoe ze de leerling het beste kunnen benaderen. Samen kijken we naar wat je kunt inzetten. Ik heb ook allerlei goede filmpjes die ze kunnen kijken of artikelen die ze kunnen lezen. Of ik kom in de klas meekijken en observeren.
Lieneke: Ik zette vroeger wel eens een iPad achter in mijn klas. Dan keek ik achteraf terug en zag ik beter wat er zich voorafgaand aan het gedrag van een kind had afgespeeld. Je ziet dan ook wel patronen. Openstaan voor het observeren van leerkracht handelen en klassenmanagement vind ik sowieso heel knap, want je stelt jezelf wel kwetsbaar op. Wie je bent en wat je thuis meemaakt, neem je ook mee de klas in. Dat spiegelt zich in de groep. Soms kan het simpelweg zijn dat je iets niet ziet vanwege de plek waar je staat in een klas. Je kunt focussen op het gedrag van een kind, maar er is altijd een stukje wisselwerking met de leerkracht. Wat doet de leerkracht waardoor dat gedrag ontstaat? Wat kan een leerkracht doen om een ander gedrag uit te lokken?
Teatske: Wij zijn natuurlijk allemaal leuke plannen aan het bedenken, maar het zijn de leerkrachten die het moeten uitvoeren. We hebben de wet passend onderwijs van 2014 en nu spreken ze in Den Haag al van ‘inclusief onderwijs’. Ik denk dat we dat beter ‘inclusiever onderwijs’ kunnen noemen.
Lieneke: Wat ik ook heel belangrijk vind, is dat de leerkracht kan doen waar die zelf heel goed in is, want als je ergens goed in bent, kun je er nog beter in worden. Dat geldt voor kinderen hetzelfde. Het gaat dan niet alleen om kennis en vaardigheden.
Teatske: Ja, bij leerlingen met heel externaliserend gedrag moet je ook een bepaalde feeling hebben. Dat heb je of dat heb je niet. Het is moeilijk aan te leren, want het is geen trucje. Een andere leerkracht is weer gigantisch goed in didactiek.
Lieneke: Ik zou ervoor willen pleiten dat de school inzichtelijk heeft welke kwaliteiten ze in huis hebben en hoe ze daarvan gebruik maken. Dus dat er meer duidelijkheid is, waarvoor je collega’s kunt bevragen. Waar ben jij nou goed in, waar kan ik jou mee helpen? Of wat vind ik nog moeilijk? Dan weet je bij welke collega je terecht kunt. Passend onderwijs hangt heel sterk samen met leerkrachtgedrag en bekwaamheid. Dat je elkaar daarin kan ondersteunen in een team.
Teatske: Het maakt ook uit welke leerling je bij welke leraar in de klas zet. Ik vraag bij sommige zorgleerlingen wel eens of er wordt nagedacht bij welke leerkracht ze terecht komen. Dat kan het verschil bepalen of een leerling binnen de bestaande setting kan worden ondersteund of dat er extra ondersteuning gewenst is.
Lieneke: Ik registreerde altijd goed wat een kind nodig heeft, wat ik deed en welk effect dat had. Gewoon een paar korte zinnen in mijn kladblok. Wat is belemmerend, wat is helpend? Wat moet ik met ouders bespreken? Het helpt als je processen zo in kaart brengt. Wat heb ik gedaan? Wat heeft het opgeleverd?
Hoe maken leerkrachten het onderwijs zo passend mogelijk voor leerlingen? Wat zie je aan mooie voorbeelden?
Teatske: Ik heb wel een voorbeeld. Een peuter werd bij de school aangemeld, waarbij eigenlijk vanuit onderzoek werd gezegd: dit kind is niet klaar voor onderwijs en moet naar een behandelgroep. Tegelijk gaven de kinderopvang en de ouders aan dat het kind wel stappen maakte. In overleg met het samenwerkingsverband hebben we toen een arrangement op school aangevraagd. We nemen nu de tijd om te observeren en zijn ontwikkeling in beeld te brengen. Het kind kan in ieder geval in de jonge jaren gewoon thuis-nabij naar school. Samen met de expertise om ons heen bekijken we wat de onderwijsbehoeften zijn en welke onderwijssetting daarbij passend is. Leerkrachten binnen de scholen waar wij komen, doen over het algemeen ontzettend hun best voor kinderen. De tendens is dat we gedrag willen labelen, terwijl wij een label niet altijd nodig hebben om met elkaar te kijken wat een leerling nodig heeft in onderwijsbehoeften.
Lieneke: Daar komt bij dat nu alles zichtbaar is op social media. Je referentiekader is niet langer alleen de buurt waar je woont, maar heel de wereld, want alles zit in je telefoon. Dat maakt dat veel jonge ouders de perfectie nastreven die ze op social media voorgeschoteld krijgen, wat hen onzeker kan maken.
Teatske: Vanuit gemeenten is er budget gekomen voor het inlopen van achterstanden uit de COVID periode. Volgend jaar gaan we een project draaien onder de naam ‘samen buurten’, wat we door willen vertalen naargekozen, zijn het jonge risicokind, traumasensitief lesgeven, externaliserend gedrag, leer- en veerkracht, sensorische profielen, leesmotivatie en voorkomen van rekenproblemen. Er komen op verschillende momenten in het schooljaar zeven verschillende sprekers en je kiest als leerkracht telkens de presentatie waar je heen wilt. Rond het thema ‘jonge risicokind’ nodigen we ook ouders uit. De opbrengst van de lezingen borgen we voor de buurt door expertises te koppelen aan lokale experts.
Welke graadmeters zijn er om de kwaliteit van passend onderwijs te bepalen?
Teatske: Er wordt normaal gesproken gekeken naar het aantal verwijzingen maar dat is hier vrij laag. Maar ik denk dat je het ook moet hebben over wat zie ik of wat merk ik? Als het goed is, ga je minder vragen zien, maken we onszelf overbodig. In praktijk blijkt dat het echt niet zo is dat we steeds dezelfde vragen krijgen. Volgend jaar gaan we meer in beeld brengen op welke onderwerpen we bevraagd worden en op welk ondersteuningsniveau de vraag ligt.
Lieneke: Ja we willen in kaart brengen welke school veel vragen heeft en welke weinig. Komt dat door demografische factoren? Wat zien we op een bepaalde school? De populatie voor elke school is weer anders, dus vraagt ook een andere benadering. Hebben leerkrachten voldoende bagage om met die populatie om te kunnen gaan? Moeten we daar andere adviezen wegzetten die schoolbreed belangrijk zijn? Als je dat in teamverband weet te organiseren, beklijft het meer dan wanneer het allemaal één op één ondersteuning is.
Wat hebben professionals nodig om lichte ondersteuning te integreren in hun onderwijs?
Teatske: Een stukje organisatievermogen. Hoe ziet mijn dag eruit. Wanneer kan ik even met die leerling praten. Je kunt jezelf faciliteren, dat wordt wel eens vergeten. Ga eens tien minuten per dag gewoon zelf observeren in de klas. Geef kinderen een opdracht, die ze zonder jouw hulp kunnen maken. Zet het stoplicht op rood en ga even tien minuten zitten en kijken en schrijven voor jezelf.
Lieneke: Wat er ook bij hoort, is keuzes durven maken, want wat je heel vaak terughoort is ja, maar ik moet dit doen. Daar kijk ik anders naar. Als je kunt onderbouwen waarom je afwijkt van een procedure, is dat helemaal prima.
Mijn leidinggevende mag elk moment binnenkomen, want ik kan alles verantwoorden wat ik doe. Dat was als leerkracht al zo, en dat is nog steeds zo. Je moet vertrouwen in jezelf hebben dat je de juiste dingen doet. Het gaat erom bewuste keuzes te maken. Het gaat erom dat je de leerdoelen voor dat specifieke kind bereikt. Dat kan inhouden dat je de helft wegstreept van de opdrachten of een heel andere opdracht geeft. Waarom leerkrachten het lastig vinden om eigen keuzes te maken, is dat ze nog te weinig het vertrouwen ervaren om dat te doen. Meer flexibiliteit en de ruimte om naar eigen inzicht je werk te doen, dat maakt dat je creatievere oplossingen kunt bedenken in je onderwijs en het draagt bij aan werkgeluk. Het helpt in ieder geval niet als je bang bent om ergens op afgerekend te worden. Het is helemaal geen probleem om ook thuis met je werk bezig te zijn, zolang je er energie van krijgt en je waardering ontvangt.
Lieneke: Ik kan het niet voor een ander invullen, maar ik zie wel patronen in het onderwijs terug die duiden op de behoefte aan erkenning van een ander. Doe ik het wel goed genoeg? Leraren vragen me ook om tips. Die heb ik soms niet paraat. Ik zeg dan dat ik tijd nodig heb om daarover na te denken.
Taetske: Alles wat we doen is maatwerk. We willen het allemaal kant en klaar gepresenteerd krijgen, maar het meest waardevol is om met elkaar in gesprek te gaan en te verkennen waar de mogelijkheden en kansen liggen. Essentieel is om achter de vraag te kijken en te zien wat een kind nodig heeft. In de taal van leerlingverslagen herken je vaak dat de leerkracht er met emotie inzit. ‘Loopt alweer door de klas’. Het zou mooi zijn als we in het leerlingvolgsysteem straks vooral teksten lezen die rechtstreeks naar ouders kunnen, positief en opbouwend.
Over kwaliteit van onderwijs valt heel veel te vertellen. En wanneer het gaat over het onderwijs aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften is dat gesprek zeker cruciaal. Teatske en Lieneke wijzen er in ieder geval op dat het succes van passend onderwijs onder andere samenhangt met kritisch kijken naar je eigen keuzes. Bovendien is het een kwestie van continu leren en verbeteren vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid.